In de politieke arena draait alles om zichtbaarheid in de media. En dat heeft serieuze consequenties. Niet alleen voor de Tweede Kamerleden zelf, die zich steeds vaker een burn-out in werken, maar ook voor de kwaliteit van het werk en de onderwerpen waar we onze tijd aan besteden. Het werkt ook incidentenpolitiek in de hand. Kamerleden en hun beleidsmedewerkers moeten 24/7 “aan” staan. Veel kostbare energie van onze volksvertegenwoordigers gaat verloren aan het onstilbare verlangen “de eerste” te zijn. Dat beperkt zich niet tot social media. Want wie als eerste, na sluiting van het plenaire debat op donderdagavond, een mailtje naar de Griffie stuurt, is namelijk de eerste die op dinsdag de bewindslieden mag bevragen tijdens het Vragenuur of tijdens de Regeling van Werkzaamheden een debat kan aanvragen over een onderwerp waarover in de media ophef is. En het Kamerlid verzekert zich daarmee van diezelfde media-aandacht.
Deze scoringsdrift zorgt voor de eindeloze lijst nog in te plannen debatten, meerderheids- en minderheidsdebatten, die nooit tijdens één kabinetsperiode afgewerkt kan worden. Het is zelfs zo erg dat Kamerleden soms debatten aanvragen over onderwerpen waar ze maanden geleden al een debat voor op de lijst hadden laten zetten, maar dat in het vuur van het moment even vergeten waren. En dan heb ik het nog niet gehad over wat in de wandelgangen de ‘motiediarree’ is gaan heten. De stortvloed aan nietszeggende moties die niets ten goede zullen veranderen. En als je geluk hebt ook niets ten kwade. Louter voor de bühne: om te scoren bij de achterban, inspelend op incidenten of onderbuikgevoelens. Kamerleden die geleefd worden door de headlines in de media en hashtags op Twitter missen de diepgang die zij nodig hebben om goede volksvertegenwoordigers te zijn. Het Kamerlidmaatschap is een vak dat je moet leren en dat kost tijd. Je moet het politieke handwerk eigen maken. Voor het afleveren van gedegen wetgeving met een menselijke maat moet je voldoende tijd nemen, artikelsgewijs over debatteren. Daarbij kun je niet laag overvliegen met een betoog vol ronkende oneliners.
Incidentenpolitiek verlamt de politiek. Er wordt weleens een karikatuur van gemaakt, maar het is een serieus probleem dat de volksvertegenwoordiging afhoudt van haar belangrijkste taak: het overheidsbeleid beter maken voor de burger. De regering controleren. Het dualisme verstevigen. De informatiepositie van de Kamer verdedigen. Het beleid gericht bijsturen op basis van feiten en steekhoudende argumenten. Door goed doordachte moties, amendementen en initiatiefnota’s en -wetten in te dienen. De afrekencultuur binnen fracties ten aanzien van de zichtbaarheid in de media neemt Kamerleden alle wind uit de zeilen om de kostbare tijd en energie in te zetten om zich te verdiepen in dossiers, om de onmisbare helikopterview te ontwikkelen over waar we vandaan komen, waar we naar op weg zijn en waar we eigenlijk naartoe willen.
Incidentenpolitiek vergroot ook de concurrentie tussen partijen. We staan 365 dagen per jaar in campagnestand, waarbij partijen de perverse prikkel krijgen om de verschillen uit te vergroten en elkaar vliegen af te vangen, in plaats van samen te werken om tot oplossingen te komen die goed zijn voor de burger. Goede Kamerleden zouden niet opgebrand moeten raken, die moeten gesteund worden om te excelleren. Het probleem is alleen dat Kamerleden niet objectief worden beoordeeld op hun kwaliteiten en prestaties, maar langs de meetlat van de partijpolitiek worden gelegd. Fracties creëren hun eigen waterdragers en backbenchers. Alles voor de zichtbaarheid. Er wordt liever geïnvesteerd in een mediateam voor de fractievoorzitter, dan in excellente ondersteuning voor alle individuele Kamerleden. Waar het zetelbedrag per Kamerlid voor bedoeld is. Uitstekende maar volstrekt onzichtbare Kamerleden moeten hierdoor niet zelden het veld ruimen voor mediagenieke figuren die boven hen op kandidatenlijsten worden geplaatst. Dit alles ten koste van de burger, letterlijk en figuurlijk.
Het grote verloop in de Kamer, zowel bij iedere Tweede Kamerverkiezing als tussentijds, zorgt er namelijk voor dat ons parlement onderhand het parlementair geheugen van een goudvis heeft. Het meest bizarre voorbeeld is wat mij betreft donderdag 17 december 2020: de dag dat de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, waar ik onderdeel van uitmaakte, haar eindverslag aanbood aan de Kamervoorzitter. De reacties van fractievoorzitters waren kraakhelder. Dit ongekende onrecht mocht nooit meer plaats kunnen vinden. Superlatieven buitelden over elkaar heen. Krap vijf uur later stemde de Tweede Kamer in meerderheid in met de “Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden”: de opvolger van het door de rechter verboden “SyRI”, een hamerstuk uit 2014, een fraude-opsporingssysteem die een vergaande inbreuk op grondrechten mogelijk maakte. Je mag als burger verwachten dat de Tweede Kamer een dusdanig parlementair geheugen heeft dat het wel een paar jaar kan overbruggen. Maar niets is minder waar. Op de dag dat het rapport over het toeslagenaffaire werd gepresenteerd, werd dus het startschot gegeven voor een nieuwe toeslagenaffaire dankzij een “super SyRI”. Ik mag hopen dat de Eerste Kamer, die nog over de wet moet stemmen, inmiddels wijzer is.
Wordt de Kamer door de media opgejaagd of doen we dit onszelf aan? Natuurlijk kunnen we er flink van balen als een fractievoorzitter Kamerlid onwaardig twittert over zaken die niets met het parlementaire werk te maken hebben, diegene tot in de uithoeken van de Tweede Kamer achterna wordt gerend door een horde journalisten, compleet met cameraploegen en stengelmicrofoons. En als een hardwerkend Kamerlid, fractievoorzitter of niet, zit te zwoegen op deugdelijke wetgeving of een ijzersterke debatinbreng, dezelfde media zeggen: ‘Hm, nee, dank je. Onze tafel zit vol vanavond en de rest van de week ook.’ Maar de ware volksvertegenwoordiger doet het parlementaire werk zoals het moet, ook zonder dat het oog van de camera het registreert of zonder dat een welwillende journalist een artikel schrijft. Net zoals de diepgravende onderzoeksjournalisten misstanden aan de kaak stellen en een lange adem hebben om, zoals in de toeslagenaffaire, de puzzelstukjes te verzamelen. Dit type Kamerlid en dit type onderzoeksjournalist vullen elkaar perfect aan en hebben elkaar nodig. Het lijkt me een mooi streven om deze werkpaarden verhoudingsgewijs eens de erkenning te geven die zij verdienen.
Femke Merel van Kooten
maandag 31 mei 2021, 13:00, column van Femke Merel, gepubliceerd op: https://www.montesquieu-instituut.nl/9353000/1/j9vvj72dlowskug/vlj3k6bhucvk?pk_campaign=hofv-2105&pk_kwd=vlj3k6bhucvk